Het energielabel kan echt beter

Ook al is de methode om energielabels te berekenen vier jaar geleden aangepast, het label zegt nog steeds niet zoveel over het daadwerkelijke energieverbruik van een woning. Tijd om nu echt eens te zorgen voor realistischer energielabels, betoogt Michiel van Wezel, specialist data en vastgoed.
(Bron: Woonbond, Huurpeil 2025-3)

Het energielabel is een hoeksteen van de verduurzaming van woningen in Nederland. In de huursector stuurt het de investeringen, is het medebepalend voor de maximale huurprijs en moet het huurders inzicht geven in hun te verwachten energiekosten. Maar er is een grote kloof tussen het energielabel van een woning en het daadwerkelijke energieverbruik, toont mijn analyse van openbare data van bijna 300.000 woningen. Ondanks de nieuwe methodiek die in 2021 is ingevoerd om daar wat aan te doen. Het wordt nu echt tijd om de kloof tussen label en daadwerkelijk verbruik te dichten. En de huursector kan daar een belangrijke rol in spelen.

Aanzienlijke kloof

Voor 2021 werden energielabels berekend met de NEN7120-methode. Uit het nderzoek Energielabels en werkelljl< energiegebruik van de TU Delft was al bekend dat die slecht aansloot bij de praktijk. Met de introductie van de NTA8800 in 2021 hoopte men op verbetering. Maar de kloof tussen de theoretische warmtebehoefte (label) en het werkelijke aardgasverbruik (data) per vierkante meter voor NTA8800-woningen blijft aanzienlijk (zie grafiek).


Waarom er zo’n grote kloof is tussen theorie en praktijk heeft verschillende mogelijke verklaringen. Zo gaan bewoners van woningen met slechte labels wellicht zuiniger met energie om dan bewoners van een moderne of verduurzaamde woning. Ook worden niet alle energielabels na renovatie direct aangepast in de landelijke database EP-Online.

Daarnaast komen de woningdata die voor de NTA-berekening zijn gebruikt niet altijd overeen met de werkelijkheid, bijvoorbeeld doordat de opname niet goed is gebeurd of verouderde gegevens zijn gebruikt.
Een vierde mogelijke verklaring is dat theoretische isolatiewaarden niet kloppen, bijvoorbeeld door materiaalveroudering.
Ten slotte is het NTA-model erg ingewikkeld. Het document dat de NTA beschrijft is meer dan 1.100 pagina’s lang! Als alle data 100 procent zouden kloppen, dan berekent het model wellicht perfecte waarden. Maar in de praktijk kloppen de data nooit 100 procent. En dan geldt: Keep lt Simple! Een simpel model met weinig parameters heeft vaak een beter voorspellend vermogen. Het is eigenlijk best vreemd om verduurzamingsbeleid helemaal te baseren op een theoretisch berekende waarde voor energieverbruik, zonder te toetsen of die wel goed aansluit bij de praktijk. En om het effect van verduurzamingsingrepen (en -beleid) te meten in diezelfde theoretische werkelijkheid.
Een dokter die een bloeddrukmedicijn voorschrijft maar bij de controle weigert de bloeddruk te meten, zouden we niet serieus nemen. Toch is dat precies wat we doen met energielabels. We accepteren de theoretische belofte van het label als bewijs van succes en investeren miljarden, maar vergeten te controleren of de ‘patiënt’ – de woning er daadwerkelijk beter van wordt!
Modellen moeten altijd worden getoetst aan de praktijk. Van fouten kun je leren en dat geldt ook voor modellen.

De praktijk als leermeester

Als het energielabel niet toereikend is, hoe moet het dan wel?
Met data. Data waarmee je kan bepalen hoeveel energie een gebouw per vierkante meter per jaar verbruikt. Metingen van het binnenklimaat: hoe warm is het binnen, hoe snel lekt de warmte weg in de winter of blijft de warmte weg in de zomer? Data over de bouwkundige staat van het gebouw, gebruikte materialen, isolatiewaarde, grootte en compactheid van het gebouw.
Door bouwkundige data te combineren met energieverbruik en sensorgegevens kun je verbanden vinden. Dan kom je erachter welke eigenschappen zorgen voor een hoog of juist laag energieverbruik. Op die manier kun je beter voorspellen wat het effect van een ingreep zal zijn. Met behulp van discrepanties kan het model verbeterd worden. Dan is de praktijk leermeester.

Gelukkig staat de deur naar vernieuwing open. De analyse in dit artikel sluit mooi aan bij recente ontwikkelingen in Den Haag. In juli adviseerde de commissie modernisering bepalingsmethode energieprestatie het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening: zorg voor een systeem dat ‘beter aansluit bij het gemiddeld werkelijk energiegebruik’. Ook de daaropvolgende Kamerbrief voor een ‘meet- en observatieprogramma’ om de rekenmodellen continu te toetsen aan de praktijk. Precies: gebruik de praktijk als leermeester!
De overheid streeft naar een nieuw, gemoderniseerd labelstelsel in 2030. Dat biedt een unieke kans. Door nu al te starten met pilots waarin we het werkelijke verbruik, het binnenklimaat en de bouwkundige staat monitoren, kan de huursector waardevolle input leveren voor het nieuwe landelijke systeem in 2030.

We willen uiteindelijk allemaal een eerlijk en voorspelbaar systeem. Nu gaat het soms mis, en dat wil niemand. Soms worden er wel of geen duurzaamheidsinvesteringen gedaan, puur vanwege een theoretisch label dat nodig of juist onnodig lijkt.
Woonlasten van huurders vallen hoger of juist lager uit dan het label doet vermoeden. Het is goed dat we energiezuinigheid meewegen in de huurprijs, maar dan moet de meting wel kloppen. De herziening in 2030 is dé kans om dit voor de toekomst te borgen.

Dit opiniestuk is een ingekorte versie van Michiel van Wezels LinkenIn artikel “We moeten het even over energielabels hebben”, bewerkt op uitnodiging van de redactie.

Plaats een reactie